• IPA: / ˈboːtmɛːsɪçkait /
  • Bot·mä·ßig·keit
  • Afkomstig van het Middelhoogduitse zelfstandige naamwoord woord "bot" (= gebod)
  • Duits zelfstandig naamwoord met het achtervoegsel -mäßig en met het achtervoegsel -keit
enkelvoud meervoud
nominatief die Bot­mä­ßig­keit -
genitief der Bot­mä­ßig­keit -
datief der Bot­mä­ßig­keit -
accusatief die Bot­mä­ßig­keit -

Botmäßigkeit [1], v (zonder meervoud)

  1. (verouderd) gezaag, heerschappij, macht
  1. Ludwig Habicht: Verlorene Spur, Kriminal-Novelle aus der Wirklichkeit