En Bisskatz
(Mephitis mephitis)
Een stinkdier
  • Biss·katz
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Bisskatz die Bisskatz Bisskatze die Bisskatze
datief re Bisskatz der Bisskatz Bisskatze de Bisskatze
accusatief en Bisskatz die Bisskatz Bisskatze die Bisskatze

Bisskatz, v

  1. (roofdieren) skunk, stinkdier, zoogdier uit de familie Mephitidae  
    «Wie die Schitz kumme sin, sin sie naus an die Scheuer, wu sie paar Falle schteh ghat hen fer Bisskatze, un do waare zwee in de Falle. [1]»
    Toen de jagers zijn gekomen, gingen ze naar de schuur, waar ze een paar vallen voor stinkdieren hadden opgezet, en er waren twee in de val.
  • Wammer Bisskatze riecht ins Winder, gebt's gelind Wedder.
Als het in winter naar stinkdier ruikt, zal het mild weer geven.
  1. Earl C. Haag (uitgever), "A Pennsylvania German Anthology", Associated University Presses, Inc, 1988, p. 244