• Be·ne·luxer
enkelvoud meervoud
naamwoord Beneluxer Beneluxers
verkleinwoord

de Beneluxerm

  1. (demoniem) inwoner van België, Nederland of Luxemburg
     Ik zou dan ook wel willen weten hoe de grafiek van prof. Till Roenneberg (…) er uit zou zien als hij zijn steekproef had uitgevoerd met Beneluxers, Fransen of Spanjaarden.[1]
     Als hij al een produkt van de Low Countries was, dan vooral als ‘Beneluxer’.[2]
  1.   Weblink bron
    Jan Frings
    “Brieven Zomertijd : Zomertijd is zonnetijd” (10 november 2012) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Ger Groot
    “Desiderius Erasmus (1469-1536); Lichtgeraakt en dubbelzinnig” (13 juni 1997) op nrc.nl