• Ara·bisch·ta·lig
stellend
onverbogen Arabischtalig
verbogen Arabischtalige
partitief Arabischtaligs

Arabischtalig

  1. de taal van de Arabieren ofwel de taal van de Koran gebruikend
    • Maar de regering accepteert tegelijk dat de Golfstaten islamitische, Arabischtalige universiteiten volledig subsidiëren en jaarlijks honderden beurzen verstrekken voor studie in de Golfstaten. [1]