• Ae·ne·a·des

Aenĕădēs m

  1. nakomeling van Aeneas
    1. (in enkelvoud)
      1. zijn zoon Ascanius[1]
      2. Augustus[2]
      3. een Romein, b.v. van Scipio[3]
    2. Aeneadae, (in meervoud)
      1. de tochtgenooten van Aeneas, of Trojanen[1]
      2. de Romeinen[1]