• 91-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 91 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 91-jarig
verbogen 91-jarige
partitief 91-jarigs

91-jarig

  1. 91 jaren durend
    • Gedurende dit 91-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 91 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 91-jarig slachtoffer.