• 9-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 9 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 9-jarig
verbogen 9-jarige
partitief 9-jarigs

9-jarig

  1. 9 jaren durend
    • Gedurende dit 9-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 9 jaar
    • Hun 9-jarig kind ging naar een school in de buurt.