• 69-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 69 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 69-jarig
verbogen 69-jarige
partitief 69-jarigs

69-jarig

  1. 69 jaren durend
    • Gedurende dit 69-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 69 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 69-jarig slachtoffer.