49-jarig
- 49-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 49-jarig |
verbogen | 49-jarige |
partitief | 49-jarigs |
49-jarig
- 49 jaren durend
- Gedurende dit 49-jarig tijdperk heerste er vrede.
- met de leeftijd van 49 jaar
- Bij de brand viel helaas een 49-jarig slachtoffer.
- Het woord '49-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.