• 48-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 48 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 48-jarig
verbogen 48-jarige
partitief 48-jarigs

48-jarig

  1. 48 jaren durend
    • Gedurende dit 48-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 48 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 48-jarig slachtoffer.