• 40-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 40 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 40-jarig
verbogen 40-jarige
partitief 40-jarigs

40-jarig

  1. 40 jaren durend
    • Het 40-jarig bestaan van de club werd met een groot feest gevierd. 
  2. met de leeftijd van 40 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 40-jarig slachtoffer.