• 28-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 28 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 28-jarig
verbogen 28-jarige
partitief 28-jarigs

28-jarig

  1. 28 jaren durend
    • Gedurende dit 28-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 28 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 28-jarig slachtoffer.