28-jarig
- 28-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 28-jarig |
verbogen | 28-jarige |
partitief | 28-jarigs |
28-jarig
- 28 jaren durend
- Gedurende dit 28-jarig tijdperk heerste er vrede.
- met de leeftijd van 28 jaar
- Bij de brand viel helaas een 28-jarig slachtoffer.
- Het woord '28-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.