116-jarig
- 116-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 116-jarig |
verbogen | 116-jarige |
partitief | 116-jarigs |
116-jarig
- 116 jaren durend
- Gedurende dit 116-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden.
- met de leeftijd van 116 jaar
- Het 116-jarig vrouwtje is de oudste inwoner van de gemeente.
- Het woord '116-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.