• 115-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 115 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 115-jarig
verbogen 115-jarige
partitief 115-jarigs

115-jarig

  1. 115 jaren durend
    • Gedurende dit 115-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden. 
  2. met de leeftijd van 115 jaar
    • Het 115-jarig vrouwtje is de oudste inwoner van de gemeente.