105-jarig
- 105-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 105-jarig |
verbogen | 105-jarige |
partitief | 105-jarigs |
105-jarig
- 105 jaren durend
- Gedurende dit 105-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden.
- met de leeftijd van 105 jaar
- Het 105-jarig vrouwtje is de oudste inwoner van de gemeente.
- Het woord '105-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.