• 105-·ja·ri·ge

105-jarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van 105-jarig
    • De vulkaan werd weer actief na een 105-jarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord 105-jarige 105-jarigen
verkleinwoord

de 105-jarigev / m

  1. persoon die 105 jaar oud is of iets dat 105 jaar bestaat
    • De 105-jarige is de oudste inwoonster van de stad.