• 1-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 1 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 1-jarig
verbogen 1-jarige
partitief 1-jarigs

1-jarig

  1. 1 jaren durend
    • De winkel vierde het 1-jarig bestaan met verlaagde prijzen. 
  2. met de leeftijd van 1 jaar
    • Het 1-jarig kind was zich van geen kwaad bewust.