• не́-бо
enkelvoud meervoud
nominatief не́бо небеса́
genitief не́ба небе́с
datief не́бу небеса́м
accusatief не́бо небеса́
instrumentalis не́бом небеса́ми
locatief не́бе небеса́х
  1. hemel, lucht
  2. hemel, goddelijke woonplaats
    «[..] а кончает тем, что на небе есть Бог [...].»
    [...] en eindigt door te zeggen dat er in de hemel een God is [...].