stamtijd
praesens aoristus perfectum futurum
actief βαίνω ἔβην βέβηκα βήσω
med/pass. (-εβάθην) (-βέβαμαι)

βαίνω (baínō)

  1. onovergankelijk gaan, lopen, schrijden
  2. onovergankelijk weggaan, vertrekken
  3. onovergankelijk aankomen, arriveren
  4. overgankelijk bestijgen