• øs·reg·ne
  • Afkomstig van de Deense woorden øse en regne.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
øsregne
øsregner
øsregnede
øsregnet
volledig

øsregne

  1. onpersoonlijk, (meteorologie) gieten, hozen, neerplenzen, neerstromen, plenzen
    «Næste dag blev ikke bedre, det øsregnede hele dagen, og jeg var sløj og lå i sengen hele dagen.»
    De volgende dag was niet beter, het hoosde de hele dag, en ik was ziek en lag in bed de hele dag.


  • øs·reg·ne
  • Afkomstig van de Noorse woorden øse en regne.
vervoeging
onbepaalde wijs øsregne øsregne
tegenwoordige tijd øsregner øsregner
verleden tijd øsregnet
øsregna
øsregnte
voltooid
deelwoord
øsregnet
øsregna
øsregnt
onvoltooid
deelwoord
øsregnende øsregnende
lijdende vorm øsregnes øsregnes
gebiedende wijs øsregn øsregn
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 2 zwak
opmerking optioneel optioneel

øsregne

  1. onovergankelijk, onpersoonlijk, (meteorologie) gieten, hozen, neerplenzen, neerstromen, plenzen