épurer
- é·pu·rer
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
épurer /epyʁe/ |
épurais /epyʁɛ/ |
épuré /epyʁe/ |
eerste groep | volledig |
épurer
- overgankelijk zuiver maken
- overgankelijk (figuurlijk) zuiveren, verfijnen (van stijl, taalgebruik)
- overgankelijk (figuurlijk) (tekstkritiek) kuisen, van onwelvoeglijk taalgebruik ontdoen
- wederkerend zich zuiveren, gezuiverd worden