• zwij·mel·be·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord zwijmelbeker zwijmelbekers
verkleinwoord zwijmelbekertje zwijmelbekertjes

de zwijmelbekerm

  1. (pejoratief) een glas met alcoholische drank
    • Ginds staan de danshuizen open, in denzelfden galop kunt gij daar voortspringen, werpt u in de armen der eerste die zich u aanbiedt; ontzinken u de krachten, geen nood, hier is de zwijmelbeker die den zweepslag gelijk de laatste krachten opjaagt; hij brengt u spoedig tot de hoogste zinnelooze vreugde. [1] 
  1. De Sabbathschennis onzer dagen
    Vereeniging: Christelijke stemmen
    O.G. Heldring 1859