Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweert af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzweren

zweert (…) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzweren
    • Jij zweert af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzweren
    • Hij zweert af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afzweren
    • Zweert af! 

Gangbaarheid