zweert
- zweert
vervoeging van |
---|
zweren |
zweert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zweren
- Jij zweert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zweren
- Hij zweert.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zweren
- Zweert!
- ▸ 'U zweert dat u naar eer en geweten de waarheid en niets dan de waarheid zult zeggen en niets zult verzwijgen,' verklaart Hutschneider.[1]
- ▸ 'Hij, die geitenwollensokken draagt onder een driedelig krijtstreepje, die houdt van wind op de kop en kijkt naar schilderijen van Willink in zijn eigen Museum van Magisch Realisme in Spanbroek, zweert bij Nederlandse sporten: voetbal, schaatsen, wielrennen,' schreef een journalist.[2]
- Het woord zweert staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Corps delcti” (2009), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789041417480
- ↑ Jessica Merkens“Op eigen houtje” (2023), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026360930