Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweert

Werkwoord

vervoeging van
zweren

zweert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zweren
    • Jij zweert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zweren
    • Hij zweert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van zweren
    • Zweert!