• zwa·vel·geur
enkelvoud meervoud
naamwoord zwavelgeur zwavelgeuren
verkleinwoord zwavelgeurtje zwavelgeurtjes

de zwavelgeurm

  1. de geur van zwavel.
    • De lucht had een sterke zwavelgeur. 
     In de lucht hing de zwavelgeur die het voertuig van het Plausitzer Rioolbeheer vergezelde.[1]


  1. “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026334672