• zwa·vel·bron
enkelvoud meervoud
naamwoord zwavelbron zwavelbronnen
verkleinwoord

de zwavelbronv / m

  1. waterbron waar water aan het oppervlak komt dat zwavelwaterstof bevat
     Met een groepje andere vakantiegangers ging zij een dag de natuur in. Twee taxichauffeurs lieten hen onder meer een geneeskrachtige zwavelbron en een oud badhuis zien, tot de trip stokte. Ze waren achter een feestelijke optocht beland.[2]
     Natuurlijk kun je de hele dag genieten op het strand, maar je kunt er ook een tripje maken naar een van de vele zwavelbronnen of warme modderpoelen. Daarnaast kun je de twee bekende vulkanen, de Gros Piton en de Petit Piton, beklimmen.[3]
  2. gasbron waar zwaveldamp uitkomt


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Naast het bed lag een groot pistool” (18-07-2015), Tubantia
  3.   Weblink bron “Romantische shortbreaks” (12 apr. 2014), De Telegraaf