zwart-wittegenstelling
- zwart-wit·te·gen·stel·ling
- samenstelling van zwart-wit zn en tegenstelling zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwart-wittegenstelling | zwart-wittegenstellingen |
verkleinwoord |
de zwart-wittegenstelling v
- (figuurlijk) een tegenstelling zonder tussenvormen
- ▸ Maar volgens Balkenende moet er vooral geen „zwart-wittegenstelling” worden gecreëerd tussen bezuinigen (Europa) en investeren (VS). „Het is vooral van belang onderling af te stemmen en van elkaar te leren.”[2]
- ▸ Zo wordt een complexe realiteit versimpeld tot een simpele zwart-wittegenstelling met een morele lading.[3]
- ▸ Gemengdheid is de normaalstand van de wereld. Wie over politiek en etniciteit wil spreken, moet van de schakering uitgaan, en niet van de zwart-wittegenstelling.[4]
- Het woord zwart-wittegenstelling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Geen weemoed merkbaar bij Balkenende” (28-06-2010), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Martin Janssen“Kritiek op christenen in het Midden-Oosten” (02-07-2012), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron “Iedere keer dat u zichzelf ‘wit’ noemt, bevestigt u een verkeerd systeem” (13 maart 2019), de Volkskrant