zwabbelen
- zwab·be·len
- frequentatief gevormd uit zwabben met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwabbelen |
zwabbelde |
gezwabbeld |
zwak -d | volledig |
zwabbelen
- inergatief spartelen in het water
- inergatief golven
- inergatief fladderen
- Het woord 'zwabbelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.