zoomlens
- zoom·lens
- In de betekenis van ‘lens met variabele brandpuntsafstand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1958 [1]
- samenstelling van zoom en lens
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zoomlens | zoomlenzen |
verkleinwoord | zoomlensje | zoomlensjes |
- een lens waarmee kan worden ingezoomd op iets ver wegs.
- Het woord zoomlens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zoomlens" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zoomlens" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be