• zo·mer·lucht
enkelvoud meervoud
naamwoord zomerlucht zomerluchten
verkleinwoord

de zomerluchtv / m

  1. (meteorologie) de blauwe hemel met weinig wolken die men bij mooi zomerweer kan zien
     De zon mag volgens Herman Finkers dan weliswaar zinloos ondergaan, het is wel een prachtig gezicht. Zeker als het decor bestaat uit laaghangend lover op de voorgrond, vlak spiegelend kanaalwater, en boven de horizon een schitterende zomerlucht.[2]
     Eendrachtig telden wethouder Koegler en gedeputeerde Ranter samen af. Na een luidkeels drie, twee, een, van de bestuurders lieten de kinderen de touwtjes uit hun handen glippen en kozen de rode, witte en blauwe ballonnen de Rossumse zomerlucht.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Zinloos, maar wel erg mooi” (05-07-2006), Tubantia
  3.   Weblink bron “Sportvoorzieningen Rossum op peil” (26-06-2010), Tubantia