Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zo·mer·gast
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zomergast zomergasten
verkleinwoord zomergastje zomergastjes

Zelfstandig naamwoord

de zomergastm

  1. (dierkunde) een diersoort, gewoonlijk een vogel, die de slechts de zomer in een bepaald gebied doorbrengt
    • Gierzwaluwen zijn typische zomergasten. 
  2. overdrachtelijk een persoon die slechts in de zomer in een bepaald gebied te vinden is
    • Er kwam een bus vol Poolse zomergasten naar Didam; het waren kinderen uit Katowice. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be