zoeaaf
- zoe·aaf
- geoniem, via Frans zouave en Arabisch زَوَاوِيّ zn (zwāwa) van Kabylisch Igawawen en , de naam van de Noord-Afrikaanse stam waaruit deze troepen oorspronkelijk werden gerecruteerd [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zoeaaf | zoeaven |
verkleinwoord | zoeaafje | zoeaafjes |
de zoeaaf m
- (militair) soldaat van een historisch legeronderdeel van Frankrijk dat oorspronkelijk uit Algerijnse Berbers bestond
- De zoeaven hebben bestaan van 1831 tot 1962.
- (militair) lid van de Vaticaanse ordedienst, gevormd uit rooms-katholieke jongemannen die als vrijwilliger werden geworven
- ▸ Dat hij ooit als kleine jongen martelaar of zoeaaf, soldaat van de paus, wilde worden – het zal wel. Nooit meer zet hij een voet in die zogenaamd zo mooie dwangburcht.[4]
-
1. Een zoeaaf uit 1853.
-
2. Schilderij van een Nederlandse zoeaaf.
- zouaaf (variant in de officiële spelling tot 1955)
- Het woord zoeaaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zoeaaf" herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ zoeaaf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 "zoeaaf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Jos Palm“Onderhandelen met de waarheid” (2 januari 2015) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be