Een zodenbemester.
  • zo·den·be·mes·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord zodenbemester zodenbemesters
verkleinwoord - -

de zodenbemesterm

  1. (landbouw) werktuig dat smalle sleuven in de grond maakt, daar drijfmest in spuit en ze daarna weer dichtdrukt, zodat de mest vooral bij de plantenwortels terechtkomt en niet in de omgeving belandt
     Door middel van een ‘mestinjecteur’ wordt de mest rechtstreeks in de gespoten en de ‘zodenbemester’ snijdt netjes plakjes grond los om daar mest onder te spuiten.[1]
  1.   Weblink bron
    I.M. de Klerk
    Vreemde vogels en slimme apen in: Provinciale Zeeuwse Courant  , jrg. 234 nr. 25 (30 januari 1991), p. 9 kol. 8