• zin·gend
vervoeging van: zingen
verbogen vorm: zingende

zingend

  1. onvoltooid deelwoord van zingen
stellend
onverbogen zingend
verbogen zingende
partitief zingends

zingend

  1. bezig zijn met te zingen
    • Met veel plezier deed de zingende bouwvakker zijn werk. 
    • Hij deed een optreden met de zingende zaag. 
     De brandende lampion die de kinderen, op de avond van Sint Maarten, zingend langs de huizen dragen, de kerstboom, de suizende lichtpijlen als het nieuwe jaar begint en de hoge sprong over het vuur op het zomerfeest van Sint Jan.[1]
     God genas zijn vrouw en schonk hun beiden een lang leven en acht kinderen die allemaal bleven leven. De landsheer benoemde hem tot graaf van de zingende klif, Chanteroc in het middeleeuwse Frans.[2]
  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 7
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767