• zij·poort
enkelvoud meervoud
naamwoord zijpoort zijpoorten
verkleinwoord zijpoortje zijpoortjes

de zijpoortv / m

  1. toegang tot een gebouw of terrein aan de linker- of rechterkant daarvan, vaak als aanvulling op de hoofdingang
    • Enkele uren voordat Franciscus vanaf zijn balkon de menigte toesprak, liet hij zich onverwachts zien bij een van de zijpoorten van het Vaticaan.  [2]
94 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]