• zij·lings
  • Afgeleid van zij met het achtervoegsel -lings
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zijlings zijlingser zijlingst
verbogen zijlingse zijlingsere zijlingste
partitief zijlings zijlingsers -

zijlings

  1. van opzij, in de richting van een van beide zijden
    • Het zijlingse zeezicht maakt deze woning zeer gewild. 
76 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be