zijgebouw
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zij·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zijgebouw | zijgebouwen |
verkleinwoord | zijgebouwtje | zijgebouwtjes |
Zelfstandig naamwoord
het zijgebouw o
- bijgebouw dat aan de zijkant van een hoofdgebouw is geplaatst
- Nu de vernieuwing vrijwel is voltooid, zal de Philipsvleugel worden verbouwd. Het zijgebouw gaat eind volgend jaar weer open voor het publiek als plek voor tijdelijke tentoonstellingen. Ook komt er een restaurant. [2]
- Op de begane grond en in een nieuw zijgebouw wordt de kanselarij gevestigd. Natuurlijk zijn ook de representatieve ruimtes op de parterre in oude luister hersteld zodat onze vertegenwoordiger zijn gasten met dezelfde `groote pompe' kan ontvangen als zijn voorgangers. [3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'zijgebouw' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zijgebouw" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf 20 mrt. 2013 Verbouwend Rijks trok 8,5 miljoen bezoekers
- ↑ NRC Reinildis van Ditzhuyzen 3 juni 2002 De toegang tot de Porte
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be