zielental
- zie·len·tal
- samenstelling van ziel en tal met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zielental | - |
verkleinwoord | - | - |
het zielental o
- het totaal aantal personen, de bevolking, met name het aantal personen dat tot een kerkelijke gemeenschap behoort
- Het zielental was enigszins toegenomen.
- Het woord 'zielental' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zielental" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be