Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ken·ver·zor·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenverzorger ziekenverzorgers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ziekenverzorgerm

  1. (beroep) iemand die zorgt voor zieke mensen, iemand die een verpleegkundige helpt bij de verpleging
     Het snel omscholen van een bankemployee of autoverkoper tot een volwaardig ziekenverzorger of leraar is geen sinecure.[3]
     1. Lagere bouwkundige beroepen bijv. wegwerker, straatmaker 2. Middelbare verzorgend-(para-)medische beroepen bijv. ziekenverzorger 3. Lagere metaalkundige beroepen bijv. constructiebankwerker 4. Lagere algemeen agrarische beroepen bijv. arbeider tuinbouw 5. Lagere procestechnische beroepen bijv. bakker[4]
     De vrouw van een Amerikaanse militair die als ziekenverzorger was gelegerd in het Afghaanse Tarin Kowt, blijkt vorige week via Skype getuige te zijn geweest van de moord op haar echtgenoot.[5]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. ziekenverzorger op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Onderwijzen en verplegen zijn geen bijvakken” (23-03-2009,), Tubantia
  4.   Weblink bron “Top 5 fysiek zwaar werk” (22-09-2009), Tubantia
  5.   Weblink bron “Vrouw ziet op Skype hoe echtgenoot wordt gedood” (07-05-2012), Tubantia