• zie voor·bij
vervoeging van
voorbijzien

zie (…) voorbij

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijzien
    • Ik zie voorbij. 
  2. gebiedende wijs van voorbijzien
    • Zie voorbij! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbijzien
    • Zie je voorbij?