• voor·bij·zien
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voorbijzien
zag voorbij
voorbijgezien
klasse 5

onregelmatig

volledig

voorbijzien

  1. ergens langs kijken zonder het op te merken, veronachtzamen
    • Hij werd bij de promotie voorbijgezien