zetten gelijk
- Geluid: zetten gelijk (hulp, bestand)
- IPA: / ˈzɛtə(n) ɣəˈlɛik / (4 lettergrepen)
- zet·ten ge·lijk
- uit zetten (werkwoord) en gelijk (bijvoeglijk naamwoord), hiertussen kunnen nog andere woorden staan
vervoeging van |
---|
gelijkzetten |
zetten (…) gelijk
- meervoud tegenwoordige tijd van gelijkzetten
vervoeging van |
---|
gelijkzetten |
zetten (…) gelijk
- meervoud verleden tijd van gelijkzetten
- Wij zetten gelijk.
- Jullie zetten gelijk.
- Zij zetten gelijk.
- Wij zetten gelijk.
- Het woord zetten gelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.