• zend·ge·mach·tig·de
enkelvoud meervoud
naamwoord zendgemachtigde zendgemachtigden
verkleinwoord

de zendgemachtigdev / m

  1. organisatie die radio- of televisieprogramma's mag uitzenden via de ether
    • De raad van toezicht heeft de vertegenwoordigers van de zendgemachtigden woensdag op de hoogte gebracht van het nieuwe beleid en van de sancties bij overtreding van de regels. Zenders die zich er niet aan houden gaan tijdelijk op zwart.[2] 
    • Vorig seizoen hadden de Nederlandse zendgemachtigden voor de Champions League na de winter tenminste nog PSV, maar deze jaargang overwinteren Veronica en Ziggo Sport met slechts Arjen Robben en Jasper Cillessen in het kampioenenbal.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 02 feb. 2017
  3. de Telegraaf 25 nov. 2016