Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·op·blaas·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen zelfopblaasbaar
verbogen zelfopblaasbare
partitief zelfopblaasbaars

Bijvoeglijk naamwoord

zelfopblaasbaar

  1. iets dat zichzelf kan vullen met een gas
     Als de drone eenmaal vluchtelingen heeft gevonden, dan kan het ding een zelfopblaasbare reddingsboei laten vallen.[1]
     De volgend ochtend echter rol ik geradbraakt van mijn slaapmatje dat ik gekocht heb in een AS Adventure Store. 'Zelfopblaasbaar' staat op de verpakking, maar toen ik erop ging liggen, maakte het een verdacht sissend geluid.[2]


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Carmen Dorlo
    “Goed nieuws: hulp voor zieke Donita en Freek mag naar huis” (11-02-2017), NOS
  2.   Weblink bron “'Bob! Haal die kids van me af!'” (24 juli 2006), De Morgen