Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·ge·gra·ven
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen zelfgegraven
verbogen
partitief zelfgegravens

Bijvoeglijk naamwoord

zelfgegraven

  1. van iets dat men zelf door graven heeft gemaakt
     De Poolse Piotr Koscik is de wanhoop nabij. Meer dan zeven jaar geleden kwam de man naar Antwerpen waar hij een baan kreeg als metselaar. Vijf jaar geleden raakte Piotr alles kwijt. Nu leeft hij op de Linkeroever van de Scheldestad in een zelfgegraven hol.[1]
     Via twee zelfgegraven tunnels en via de riolering drongen boeven toen door tot in de kluizenzaal van een BNP Paribas-filiaal.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Pool leeft al 5 jaar in zelfgegraven ondergronds hol” (25-12-2011), Tubantia
  2.   Weblink bron “Bankrovers graven tunnel maar zijn te luidruchtig: boze buurman belt politie” (30-03-2019), Tubantia