Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·ge·breid
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen zelfgebreid
verbogen zelfgebreide
partitief zelfgebreids

Bijvoeglijk naamwoord

zelfgebreid

  1. zelf gemaakt van wol door te breien, dus niet kant-en-klaar in de winkel gekocht
     Tijdens een modeshow, gisteravond in partycentrum De Zandstuve, showen verschillende vrouwen zelfgebreide kledingstukken.[1]
     Een zelfgebreide kerststal! In vier maanden tijd gemaakt door Joke Kiersch. Ze hoopt dat haar kinderen hem ooit willen hebben (kinderen Kiersch, dit is een hint!).[2]


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Catwalk op met een zelfgebreid glittervestje” (05-11-2008), Tubantia
  2.   Weblink bron
    MARJOLEIN SCHIPPER
    “Lezersreacties: dit is mijn dierbare kerststal” (25 dec. 2018), De Telegraaf