• zelf·be·ves·ti·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfbevestiging zelfbevestigingen
verkleinwoord

de zelfbevestigingv

  1. (psychologie) bevestiging van eigenwaarde en trots door succes of erkenning
    • "...dat de geanimeerde schepping streeft naar zelfbevestiging, zelfbewustzijn, zelfkennis, van af de meest schamele, rudimentaire wezens als het hondsgras en de zeester, die met hun loten en voelsprieten blindelings hun omgeving betasten, tot aan den Freudiaanschen mensch, die zonder schromen de verborgen bronnen zijner gedachten en hartstochten opspoort, tot dit eindpunt van volmaakt bewustzijn en kennis dat de geloovige ‘God’ noemt. Bewustwording is de ‘zin’ van het Leven. En deze bewustwording vindt bij den mensch haar meest sublieme bekroning in de Kunst."[1] 
  1. Raymond Brulez (1980), "De welvertinde Spiegel", Forum, jg. 4.