• zelf·be·straf·fing
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfbestraffing zelfbestraffingen
verkleinwoord

de zelfbestraffingv

  1. zichzelf een straf opleggen als teken van berouw
     De Japanse eerste minister Shinzo Abe gaat zichzelf drie maanden salaris ontzeggen, en dat bij wijze van zelfbestraffing. Hij reageert zo op het nieuws dat toeschouwers betaald zijn geweest om "goede" vragen te stellen bij openbare vergaderingen.[2]
  2. (medisch) ziekelijke neiging om zichzelf te pijnigen


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Japanse premier ontzegt zich als straf drie maanden salaris” (13/12/2006), De Standaard