Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·be·noemd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen zelfbenoemd
verbogen zelfbenoemde
partitief zelfbenoemds

Bijvoeglijk naamwoord

zelfbenoemd

  1. van iemand die zichzelf een (openbare) functie of titel heeft gegeven
     Volgens Maduro was ook oppositieleider en zelfbenoemd interim-president Juan Guaidó betrokken bij de couppoging.[1]
     Bart Ros, zelfbenoemd stadsfotograaf van Deventer, maakte vrijdagavond veel foto’s in het centrum van de stad.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Dertien arrestaties na ‘mislukte staatsgreep’ Venezuela” (28-06-2019), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Judah Bolink
    “Deventer maakt zich op voor tweede dag Deventer op Stelten; kijk hier beelden terug van vrijdagavond” (06-07-2019,), Tubantia