Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeil·pak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zeilpak zeilpakken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het zeilpako

  1. een glad en waterdicht pak dat je beschermt tegen weer en wind
    • De drie bemanningsleden zijn intussen thuis en geven geen commentaar. Het drietal had de catamaran geleend van een vriend die aangesloten is bij Windhaan, de grootste watersportclub van De Haan. Hoeveel zeilervaring ze hadden, is niet duidelijk. De mannen droegen een zeilpak en een reddingsvest. [2] 
    • ‘Ze hebben ons geduwd en alles afgenomen wat we bij ons hadden. Het is niet de waarde van de gestolen goederen waar we ons zorgen over maken. Het gaat ons vooral om onze zeilpakken, die ze ook meegenomen hebben.’ [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen